165 Groot goed

Als er een woordwisseling plaatsvindt tussen twee mensen, dan kan dat de vorm van een polemiek aannemen. Het woord ‘polemiek’ komt van het oud-Griekse woord ‘polemos’ = oorlog. De term ‘polemiek’ gebruiken we voor een oorlog tussen schrijvers, die we dan ook wel ‘polemisten’ noemen. Zoals in elke oorlog, zetten polemisten alle middelen in die ze hebben: humor, overdrijvingen, sarcasme. Ze trekken van alles uit de kast, maar een polemiek kent ook grenzen. Je mag niets schrijven wat bij de wet verboden is (discrimineren of lasteren bijvoorbeeld).

In deze oefening verkennen we de redenen waarom schrijvers een polemiek starten. Waarom start je een oorlog, al is het dan een oorlog met woorden? Dat doe je omdat polemiseren niet oorlog voeren is om het oorlog voeren, maar om op zoek te gaan naar een antwoord op de vragen:

– wat is waarachtigheid?
– wat is kwaliteit?

Het is dus een oorlog die je voert met het doel kennis over iets te krijgen en al doende een groot goed te verdedigen.

Er zijn er in het verleden al vaak polemieken gevoerd over de vraag: “wat is goede literatuur, welke kwaliteiten heeft echte literatuur?”. Niet zo gek natuurlijk. Want schrijvers hebben een goede reden om de literatuur te beschermen, en de manier om dat te doen is de waarde van literatuur voor een samenleving te benoemen en zo te waarborgen.

In deze oefening ga je eerst een polemiek tussen twee schrijvers lezen, om er vervolgens als schrijver aan deel te gaan nemen.

Comments bij een instapost, of een ruzie op X: het zijn voorbeelden van een woordenstrijd op het internet. Dat zijn meestal geen polemieken, hoewel de ene schrijver op de andere reageert en dit dus wel op een polemiek lijkt. Maar meestal blijft het bij een uitwisseling van meningen die niet tot meer kennis over het gespreksonderwerp leidt. Dat komt omdat de schrijvers van die comments hun mening gebruiken als eindpunt. Ze gooien die in de strijd omdat ze willen dat er daarna niets meer komt, niets meer kán komen.

Mensen denken over dingen lang niet allemaal hetzelfde, en dat betekent dat er talloze meningen zijn. Mensen denken iets, en zijn ervan overtuigd dat iets dan ook echt zo is. Ze denken genoeg te weten. Maar een mening is nog geen kennis. Die krijg je pas als je met elkaar over iets van gedachten wisselt.

In een polemiek moet je mening dus niet als eindpunt zien, maar als beginpunt. Je presenteert jouw aanval als een uitnodiging voor anderen om op te reageren, zodat jij en die ander in een uitwisseling van gedachten kunnen geraken. Boos worden om iemands mening mag natuurlijk, maar enkel als je nog ruimte laat voor het weerwoord van de ander. Voor je het weet zit je in het soort woordenwisseling dat we van internet kennen, en raakt het doel van polemiseren buiten bereik.

  • Lees onderstaand fragment uit een brief van Frederik  van Eeden (1860-1932). Van Eeden was een Nederlandse schrijver die bekend stond om zijn spirituele inslag en zijn verfijnde taalgebruik. Het fragment komt uit een brief die hij schreef aan de dichter Willem Kloos, die in een kritisch artikel iets had afgekraakt wat Van Eeden schreef. Anders dan je misschien zou denken, kraakte Van Eeden niet op zijn beurt het werk van Kloos af. Hij deed in de brief een appel op Kloos om samen naar het goede op zoek te blijven gaan. Hij doorbrak daarmee de polemiek, zo leek het. Maar hij zette die in werkelijkheid listig voort, omdat hij de gedachtengang van Kloos doorprikt terwijl hij het pleidooi houdt van de zoektocht naar het goede:

Beste vriend!

Om deze volgende redenen wil ik iets antwoorden op hetgeen je over mij en tegen mij in ’t openbaar gezegd hebt. Ik wens ongestoord mijn weg te kunnen gaan en mijn individualiteit te ontwikkelen, mijn vrijheid behoudend met zorgvuldig ontzien van de vrijheid van anderen. (…) Ik zoek deze vrijheid, omdat ik voel, als een levend en reëel sentiment, de liefde voor mijn soort, de mensenliefde. Dit is het motief, en het wezen der rechtvaardigheid bestaat naar mijn mening in het bepalen der grootst mogelijke vrijheid die wij allen kunnen [v]erlangen, naast elkaar.

Er is maar één ding, dat ik belangrijk vind boven alles waarvoor ik leef, en waarvoor ik weet waarachtig te leven. Dit is (…) het Goede. Ik kies dit woord, omdat ik geen enkel woord weet, dat mij beter dient. (…) Ver ben ik van apathische contemplatie – want ik voel dodelijke haat en brandende liefde, daar [= omdat] ik mens ben als jij.

Maar in deze strijd wil ik rechtvaardigheid. Ik erken niet enkel mijn recht maar ook het recht mijner vijanden. Omdat ik mij niet aanmatig de allerhoogste Rechter te zijn, wetende het absoluut Goed en Kwaad. Ik strijd voor mijn recht, voor hetgeen ik voel Goed te zijn. (…)

Ik laat mij alleen influenceren door sympathie en rede, de machten, die ik ook zelf alleen erken. Ik laat mij door niets anders afleiden van de weg die ik gaan wil. Al werd ik uitgejouwd door de gehele elite, of toegejuicht door de hele vrije gemeente [= alle mensen]) (…) ik zal ’t niet achten [= ik zou het mij niet aantrekken]..

  • Wat is de motivatie voor Van Eeden om te schrijven, en zo te blijven schrijven, ook als hij aangevallen wordt op wat hij schrijft?
  • Wat is dus volgens Van Eeden de kwaliteit van ware literatuur?
  • Lees het volgende fragment waarin Van Eeden zijn mening geeft over het stuk dat Kloos over zijn boek schreef. Hij doet dat niet door de aanval te openen op wat Kloos inhoudelijk schreef, maar door Kloos een teveel aan emoties te verwijten. Het grappige aan het fragment is, dat het in zeer beleefde toon gesteld is – de heren zijn immers vrienden en collega’s! – maar toch een Ad hominem-beschuldiging van jewelste is (een persoonlijke aanval op de man), waarmee de brief polemisch wordt:

Je laatste stukje over mij is een overijlde daad. Het is in een boze bui geschreven en op allerlei plaatsen duidelijk geëmotioneerd door een zekere wrevel, een humeurig ongeduld. De reden daarvoor verraad je met bijna naïeve openheid. Ik heb namelijk, ondanks je afkeuring, mijn werk uitdrukkelijk [in het literaire tijdschrift] wensen te plaatsen. De toorn hierover geeft je stuk iets meesterachtigs [= paternalistisch], iets vaderlijk beknorrends, dat mij hoogst ridicuul voorkomt en waaraan ik mij voorgoed wens te onttrekken. De bespreking van mijn werk wordt ten enenmale krachteloos gemaakt door dit gemis aan kalmte en door je open bekentenis dat je er geen meningen in vinden kunt. De conclusie, dat er dan ook wel niets in zal staan, zou jij zelf in de beste van je tegenstanders voorbarig vinden. Een karakterisering van mijn persoon kon onder deze omstandigheden moeilijk gelukken en moest hier misplaatst zijn bovendien.

  • Lees het volgende fragment uit de brief, waarin Van Eeden weer iets heel listigs doet: hij begint met een groot compliment en vervolgt dat met de rauwste belediging die een schrijver ten deel kan vallen, namelijk dat hij ( = Kloos) slechts een amateurtje is:

Door jou heb ik leren onderscheiden wat goede en slechte verzen zijn, wat mooi en lelijk is – maar altijd, altijd heb ik het geweten dat er iets is waarin ik de artiest ben en jij de leek. (…)
Mijn gedachten werken dag en nacht, zonder dat ik ’t wil, stil en gestaag, zoals koraaldieren hun grote bergen bouwen. En elk gezegde [= alles wat ik beweer en schrijf] rust op het in jaren geformeerde. Maar wie niet goed ziet [zoals Kloos], ziet slechts verspreide eilanden, waar toch een groot gebergte is. En door het peuteren aan een formule is de realiteit van mijn ziel niet te veranderen.

 

 

  • Lees nu het eind van de brief, waarin Van Eeden afsluit met twee gedachten: ten eerste dat deze polemiek – als briefwisseling – tussen hen moet blijven en niet naar buiten hoeft te komen, en ten tweede dat zij vooral vrienden moeten blijven. Die twee dingen  doet Van Eeden om zichzelf een bepaalde onaantastbaarheid aan te meten. Hij zegt niet te verlangen naar complimenten en prestige, maar altijd enkel het Goede na te streven. Met deze nobelheid probeert hij, kortom, hoe oprecht hij het ook voelt en stelt, Kloos te overklassen. De vriendschap die hij Kloos aanbiedt, is daardoor feitelijk niet te weigeren.

Ik zie óók wel kans je hele stukje te weerleggen. Ik heb het inderdaad gedaan, ik heb je rode toorn-robijn in stukken geslagen en gans gevat in zilver cantille-werk van overwegingen. Maar dat moois is voor jou alleen. Het publiek – niet de massa, die hoort ons geen van beiden – ook niet de elite alleen, want ook jouw publiek is veel groter – maar ons beider publiek heeft alleen nodig te weten wat zij aan ons beiden heeft. Daarvoor is dit genoeg.
Het zal mij bedroeven als dit antwoord je weer ergert. Maar daarom mag ik het niet laten. Want het kan slechts kwetsen de sentimenten die ik lelijk vind en die ik in mijzelf niet wil ontzien of wens te doen ontzien. De vrees voor het oordeel van het publiek, de zorg voor ’t prestige van jou of van onze groep of van het tijdschrift. Het oordeel der menigte, dat nooit dan bij toeval of te laat rechtvaardig is, gaat mij geen bliksem aan. En prestige verlang ik niet en eerbiedig ik niet. Deze gevoeligheden, zo je ze hebben mocht, in je te sparen, zou slechte vriendschap zijn.
(…)
Laat ons dan nu weer elk aan ’t werk gaan en zoeken in vrijheid en oprechtheid de waarheid die is  – in onszelf, – en blijf vooral geloven aan mijn oprechte en onveranderlijke vriendschap.

Je gaat nu zelf een brief van circa 500 woorden schrijven om aan de polemiek deel te nemen, maar kiest eerst uit twee opties.

  • optie 1 is je verdiepen in een polemiek die recent gevoerd is over de vraag “verliest literatuur aan kwaliteit omdat literatuur in Nederland een vrouwenzaak geworden is?”. Je startpunt in dan deze tekst van Fleur Speet, die je eerst heel goed moet lezen en analyseren zoals we dat hierboven met de brief van Van Eeden gedaan hebben.
  • optie 2 is een brief terug te schrijven aan Frederik van Eeden. Je hoeft niet te doen alsof je Kloos bent, maar het mag wel.

Voor beide opties geldt:

  • Hou een zeer beleefde toon aan.
  • Vraag je af op welke punten je het eens en oneens bent met de tekst waarop je reageert.
  • Bespreek jouw visie een aantal hoofdthema’s in beide debatten (het Goede, het belang van emoties in debat) door je bijvoorbeeld dit af te vragen,
    bijvoorbeeld
    – is het Goede voor iedereen hetzelfde?
    – bestaat het Goede?
    – zijn waarachtigheid en het Goede hetzelfde?
    – waarin geef je de ander gelijk en waarin niet?
    – zijn emoties ook waarachtig?
    – Mag je emoties inbrengen in een polemiek?
  • Verwerk in je brief een Ad Hominem-beschuldiging.
  • Verwerk een belediging, verpakt in een compliment.
  • Sluit af met een uitspraak over of je met de schrijver met wie je in polemiek treedt bevriend wilt blijven of niet.
Zoek een nieuwe oefening
Neem contact met ons op