27 Fabel
Een fabel is een kort, geestig verhaal waarin sprekende dieren je een boodschap van belang geven. Het grappige moet ervoor zorgen dat die boodschap goed blijft hangen. Het is een heel oud genre, waarin dieren vaak voor hen kenmerkende rollen hebben: de slimme vos, het domme kuiken, de sluwe slang. De dialogen tussen de dieren en gewelddadige acties zorgen vaak voor het grappige effect.
- Voor je begint: wil je eerst meer weten over het genre ‘fabel’, kijk dan in het Algemeen letterkundig lexicon.
- Wil je een voorbeeld van een fabel, lees een fabel over een vos, wolf en muilezel uit het Middelnederlands.
Om een goede fabel te schrijven moet je eerst bedenken: wat wil ik mijn lezers leren?
Dit moet altijd een ethisch thema zijn. Ethisch betekent: over goed en kwaad: over wat we (met elkaar als gemeenschap) goed en slecht vinden.
De meeste fabels zijn erop gericht om mensen iets te leren of voor iets te waarschuwen.
Voorbeeld 1 (waarschuwen): Geloof niet alles wat de mensen zeggen.
Voorbeeld 2 (waarschuwen): Je bent eerder aan iets verslaafd dan je zelf doorhebt.
Voorbeeld 3 (iets leren): Mensen zouden minder over onbelangrijke dingen moeten zeuren.
Voorbeeld 4 (iets leren): Hoe meer geduld je hebt met de mensen van wie je verschilt, hoe beter de sfeer wordt.
Bedenk zelf een thema. Een waarschuwing of iets dat je je medemens zou willen leren.
Om het thema te verduidelijken moet je het neerzetten in contrasten. Je hebt dus minimaal twee personen (straks: dieren) nodig, namelijk eentje die het niet goed doet, en eentje die het de ander leert. Kortom:
– een waarschuwer/een leraar
– en een onwetende
Bij Voorbeeld 1 (Geloof niet alles wat de mensen zeggen.)
– een goedgelovige
– iemand die duidelijk maakt dat het geen goed idee is om goedgelovig te zijn
Bij Voorbeeld 3 (Mensen zouden minder over onbelangrijke dingen moeten zeuren.)
– iemand die over onbelangrijke dingen zeurt
– iemand die zich aan diegene ergert
Maak ook voor jouw thema twee contrasterende personen.
Nu moeten de beide personen dieren worden. Dat is eigenlijk niet meer dan een truc om de mensen te verleiden. Een leuk dierenverhaaltje lezen, dat wil iedereen wel, maar een wijze les krijgen, daar hebben we meestal niet zo’n zin in. Er wordt al vaak genoeg tegen ons gezegd wat we wel en niet moeten doen.
Dus met dieren in plaats van mensen wordt de boodschap aantrekkelijk verpakt.
Bij het kiezen van dieren moet je je fantasie laten gaan. En je associaties. Welk dieren zijn er dom, of sloom, of gemeen, of nukkig, of irritant?
Bij Voorbeeld 1 (Geloof niet alles wat de mensen zeggen.)
– een goedgelovige
–> hier heb je dus een dommig dier voor nodig. Bijvoorbeeld: een schaap, een cavia, of een makreel
– iemand die duidelijk maakt dat het geen goed idee is om goedgelovig te zijn
–> hier heb je dus een wijs dier voor nodig. Bijvoorbeeld: een uil, een oude hond, of een dolfijn
Bij Voorbeeld 3 (Mensen zouden minder over onbelangrijke dingen moeten zeuren.)
– iemand die over onbelangrijke dingen zeurt
–> hier heb je dus een zeurend dier voor nodig. Bijvoorbeeld: een geit (bèè), een poes, of een kikker
– iemand die zich aan diegene ergert
–> hier heb je dus een geïrriteerd dier voor nodig. Bijvoorbeeld: een kaketoe, een wilde hengst, of een bok
Zoek voor jouw fabel nu de twee goede dieren.
Je hoeft geen rekening te houden met de realiteit. In een fabel kan een papegaai best een gesprek met een haai hebben. Het gaat uiteindelijk alleen maar om de moraal van het verhaal.
Nu kun je je fabel in elkaar gaan zetten. Hoe gaat het verlopen? Hoe komt de moraal tot stand?
Schrijf een dialoog die past binnen een fabel (maximaal twee alinea’s lang). Het verloop van het verhaal van de fabel, en boodschap van de fabel kun je zelf verzinnen, maar je kunt ook deze als voorbeeld nemen:
- Een wolf en een lam komen elkaar tegen als ze water gaan drinken. Dat samen drinken lijkt goed te gaan, totdat de wolf tegen het lam zegt: “Wat doe jij hier, sta jij nou het water vies te maken met je gelebber?”. Ze praten, en aan het eind van het gesprek eet de wolf het lam op, omdat hij vindt dat hij daar een goede reden voor heeft. Maar eigenlijk blijkt uit de hele dialoog dat de wolf toch al van plan was om het lam op te eten, welk antwoord hem ook gegeven was. De boodschap van de fabel is: een slecht persoon verzint altijd wel een reden om een ander iets aan te doen.
Let bij de dialoog die je schrijft op de volgende dingen:
- Probeer zoveel mogelijk uit de woorden te halen die je gebruikt (zie in het voorbeeldje hierboven bijvoorbeeld het woord ‘gelebber’, in plaats van een woord als ‘drinken’ dat minder negatief is).
- Probeer een grappige dialoog te schrijven door de gekozen dieren en hun woordgebruik goed op elkaar af te stemmen.
In de fabel Lezende wezens van Wout Morra stuit een naamloos kevertje, dat net als alle andere dieren graag een naam wil hebben, op lezende wezens. Hij denkt althans dat het lezende wezens zijn. Hij en de andere dieren hebben nog nooit lezende wezens gezien. Maar degenen die hij zag, voldoen aan het beeld dat de dieren van lezende wezens hebben: die lopen en kleden zich op een bepaalde manier, en doen iets met wat ‘letters’ genoemd worden. Wie letters leest, zo weten de dieren ook, kan ook schrijven. Wat dat ‘schrijven’ is, dat weten de dieren al helemaal niet. Het kevertje hoopt van die lezende wezens een naam te krijgen, en besluit ze samen met wat andere dieren te bespieden. Dan ontdekken ze hoe dat schrijven in z’n werk gaat. In deze dialoog brengen ze de andere dieren verslag uit:
Aan het voltallige grasland legde kevertje uit dat zijn naam emita modernita was, dat vliegend hert en pissebed hem hadden gered van een gloeiend venster, en dat ze een lezend wezen hadden zien schrijven. Alleen dit leek de graslanders te interesseren. ‘Het gaat zo’, zei kevertje. ‘Heen en weer, heen en weer, en nog een keer. Weet je wat. Ik ben er niet voor gemaakt. Pissebed doet het voor’. Pissebed kwam naar voren, kromde zijn rug, bewogen zijn voorpoten naar achteren, en maakte toen vegende bewegingen. ‘Heen en heen, heen en weer, heen en weer en nog een keer’, zei kevertje er nogmaals bij hardop bij ter instructie.
Alle dieren waren met stomheid geslagen.
‘Die letters komen uit hun kont?’ riep een aardhommel.
‘Pas op!’, gilde een lieveheersbeestje terwijl hij achteruit kroop.
‘Maar wij eten die shit!’ riepen een paar maden in paniek. ‘We hebben nooit geweten dat dat letters waren!’
Twee kleine larfjes moesten er onbeheerst van kotsen.
‘Ik ben wel benieuwd wat mijn darmen mij te zeggen hebben’, zei een bedachtzame marter. ‘Misschien is het een soort koffiedik kijken’.
De wezels waren van alle dieren nog het meest positief. Ze vonden het een vrolijk dansje. ‘Op en neer, op en neer, en nog een keer!’, riepen ze al snel in koor, en ze maakten er in de maat van hun muziekje vegende bewegingen bij.
Lees de dialoog, en kijk:
- welke dieren zijn gebruikt in dit deel van de fabel; en waarom, wat is het beeld dat elk dier bij je oproept?
- welke (werk)woorden zijn gebruikt om de acties in deze dialoog te omschrijven?
Als je wilt lezen welke moraal deze fabel heeft voordat je verder gaat met de volgende schrijfopdracht, kun je hier de hele fabel Lezende wezens van Wout Morra lezen (met illustraties van Yuri Ashok Diepenhorst).
Een kortere fabel en eenvoudigere fabel (niveau 1F, van Diana Jonkman) die je als voorbeeld kunt nemen, vind je hier.
Herschrijf nu je dialoog uit de eerste schrijfopdracht aan de hand van wat je leerde van het lezen van de dialoog uit Lezende wezens. Hoe kun je met de keuze van de dieren die de dialoog voeren, en hun woordkeuze, het grappige effect van je dialoog aanzetten?
Deze oefening kwam tot stand met hulp van Diataal.
Je kunt je eindproduct beoordelen met deze matrix.
Meer lezen?
- Anda Schippers, De kikker die zichzelf opblies en andere Middeleeuwse fabels. Querido’s Uitgeverij, Amsterdam 1999.
- Schrijfvis, het verschil tussen fabels, sprookjes etc.