111 Startwoorden
Je denkt misschien dat mensen creatiever gaan schrijven als ze out-of-the-box denken. Maar dat is niet zo. In-the-box denken (=denken binnen beperkingen) blijkt voor schrijvers een goede manier om creatiever te worden.
Dat ontdekte de psychologe Catrinel Haught-Tromp. Zij liet mensen rijmpjes van twee regels schrijven voor op een kaart. Iedere keer voor een ander soort kaart: een kaart met een liefdesverklaring, een kaart met een condoleance (voor een overlijden) of een kaart met een uitnodiging om te komen eten. Twee van de vier proefpersonen kregen er de opdracht bij om rijmpjes te schrijven waarin verplicht een woord voorkwam. Bijvoorbeeld: schaap, broek, of tent.
Wat bleek: van mensen die met een open opdracht (dus zonder gegeven woord) begonnen, waren de teksten veel voor de hand liggender, dus minder origineel, dan die van de anderen. De teksten met een verplicht woord waren het meest ongewoon en het creatiefst.
En dat effect blijkt nog sterker: als mensen eenmaal een opdracht hadden gemaakt met een verplicht woord, worden ze ook creatiever in open opdrachten die ze daarna doen, als ze zonder verplichte woorden gaan schrijven.
In deze oefeningen ga je werken met verplichte startwoorden. Wat je ook verder schrijft, je moet beginnen met twee woorden die je zelf kiest.
Kies met elkaar een van de vijf volgende woordparen:
- ‘Hij droeg’
- ‘Mijn vader’
- ‘Achter mij’
- ‘Zij dacht’
- ‘Niemand lachte’
Let op: je mag als groep (klas) maar één woordpaar kiezen. (Houd een snelle stemming door middel van hand opsteken). Het leukste is namelijk als iedereen doorgaat op precies hetzelfde beginnetje, want dan komen de verschillen mooi naar voren.
Schrijf op een lege (al dan niet digitale) pagina, links bovenaan het gekozen woordpaar. Dit zijn de eerste twee woorden zijn van jouw verhaal.
Kijk naar deze eerste twee woorden, en probeer te voelen hoe de zin volgens jou verder gaat.
- Maak de zin af.
- Ga door op wat je geschreven hebt: schrijf een volgende zin die naar jouw smaak logisch voortkomt uit de eerste.
- Houd dit proces vast. Verzinnen en schrijven gaan gelijk op.
- Verander niets aan wat je geschreven hebt, behalve als het een schrijffout is.
- Schrijf tien minuten aan een stuk door.
- Blijf almaar de stroom van jouw ideeën volgen.
- Stop allemaal op precies hetzelfde moment (als de kookwekker gaat, of als de docent het aangeeft).
- Lees om beurten je tekst aan elkaar voor.
- Verontschuldig je niet! Er is geen goed en fout.
Iedereen heeft voor zijn of haar eigen gevoel een logisch vervolg gegeven aan de eerste twee woorden. Toch zijn er allemaal verschillende verhalen uit gekomen. Dat is het mooie:
ieder mens denkt en voelt anders dan alle anderen.
Je hebt nu een tekst geschreven én je hebt hem beluisterd, want je hebt hem voorgelezen. Misschien vond je bij het voorlezen sommige passages meteen goed, matig, slecht, grappig, knullig, origineel, of wat dan ook. Misschien heb je zelfs wat reacties opgevangen uit het publiek (het publiek van medeleerlingen plus de docent). Bedenk op basis hiervan over wat er anders zou moeten.
Ga weer terug naar je schrijfplek en werk je tekst nader uit. De tekst hoeft niet langer te worden, al is het schrijven van een logisch einde wellicht een goed idee. Verbeter er het een en ander aan, en let er vooral op of jij zelf de stroom van gebeurtenissen goed kunt volgen.
Haught-Tromp, C. (2017). The Green Eggs and Ham Hypothesis: How Constraints Facilitate Creativity. Psychology of Aesthetics, Creativity, and the Arts, 11(1). 1, 10–17
Mooijman, W. (1987). Als het gras goen was: Opdrachten tot creatief schrijven. Amsterdam: Stichting Uitgeverij Pendoor.