Deze oefening is onderdeel van leerlijn: Beschouwing - 2

101 Ziekte

Er zijn veel gezonde, maar ook heel veel zieke mensen. Toch is het verschil tussen ‘ziek’ en ‘gezond’ niet alleen iets wat de natuur bepaalt. Het verschil tussen ‘ziek’ en ‘gezond’ bepalen samenlevingen deels zelf, onder andere door taal te gebruiken. Zo hebben we – logischerwijze – aparte woorden voor ‘ziek’ en ‘gezond’ in het Nederlands, maar ook een woord als ‘ziekjes’, als je je maar een beetje ziek voelt. Je kunt ook ‘ernstig ziek’ zijn, of ‘beroerd’, ‘ellendig’, ‘koortsig’, ‘kwakkelend’, ‘misselijk’, ‘naar’ of ‘onwel’. Al die woorden zijn er om zo precies mogelijk te beschrijven hoe ziek, of hoe gezond iemand of iets is.

De definities van, en de nuances (kleine verschillen) tussen ‘ziek’ en ‘gezond’ zijn belangrijk, omdat de samenleving er van alles op heeft afgestemd. Er zijn in Nederland ziekenhuizen waar je heen kunt als je ‘ziek’ bent, en gezondheidsverklaringen (of­fi­cië­le ver­kla­ring over je ge­zond­heids­toe­stand) die je pas krijgt als je echt ‘gezond’ bent. Het maakt dus nogal wat uit, of je jezelf ‘ziek’ of ‘gezond’ noemt in Nederland.

De ene ziekte is makkelijker vast te stellen dan de ander. Een gebroken been is een overduidelijk geval, en infecties en veel ziektes, zoals kanker, kunnen worden gedetecteerd door iemands bloed te meten. Een (mentale) hersenziekte is echter alleen vast te stellen door met de patiënt te praten. Wanneer gaat een normale kwestie als ‘Ik heb deze week echt een rotweek.’ over in een depressie, en overweegt (denkt na over) de arts om medicijnen voor te schrijven? Dat kan de arts alleen weten door heel zorgvuldig te luisteren naar het verhaal en het woordgebruik van de patiënt die tegenover hem of haar zit.

In deze oefening ga je schrijven vanuit een hersenziek personage om door het gebruik van taal te begrijpen wat er in mensen omgaat die we als samenleving ‘hersenziek’ noemen. Ook leer je nadenken over de manier waarop we als samenleving met deze mensen om kunnen gaan als we begrijpen wat er in hun hersenen omgaat.

Om het onderwerp te leren kennen, lees je eerst drie bestaande teksten. De eerste twee gaan over dementie, de derde over depressie.

1. Een fragment uit één van de bekendste Nederlandstalige boeken met een hersenziek hoofdpersonage: het boek Hersenschimmen van J. Bernlef. Het hoofdpersonage is Maarten Klein, een man van 71 die geboren is in Nederland, maar is verhuisd naar een Engelstalig land. Als hij begint te dementeren, wordt hij in een Engelstalig verzorgingshuis opgenomen. Als je dementeert, vergeet je langzaam alles en iedereen om je heen:
Hersenschimmen.

2. Het boek van Teun Toebes Verpleegthuis. Wat ik leer van mijn huisgenoot met dementie beschrijft dat hij als student in een verzorgingshuis voor mensen met dementie is gaan wonen. Toebes beschrijft in dit boek zowel hoe demente mensen zich voelen, als hoe we in de Nederlandse samenleving naar demente mensen kijken. In dit fragment loopt Teun als 17-jarige stage in een verpleeghuis en heeft na zijn eerste dag bijna besloten te stoppen, maar zijn moeder zegt dat hij niet mag opgeven:

3. De schrijver Maarten Biesheuvel was zelf vaak depressief, en beschreef wat er dan zowel in zijn leven omging in ‘Reis door mijn kamer’:

Het is me eens overkomen, ik weet niet meer wanneer, maar als ik mag gokken, moet het de zomer van het jaar 1976 zijn geweest, dat ik met Eva bij een vriendin van ons logeerde in een mooi eenvoudig huis in een liefelijk dorpje, vanwaaruit je prachtige wandelingen kon maken in een rustig landschap, in Midden-Engeland, het gehucht lag op twintig kilometer van Leicester en toen was ik zwaar depressief, de bui duurde al maanden en Eva hoopte dat mijn bui door het wandelen in een haast autoloos landschap zou overgaan. Op een zonnige dag had ik geen zin om uit te gaan, ik begon te snuffelen in de boekenkast […]. Ik had in maanden niets gelezen, ik ging in de tuin in een lekkere stoel zitten, het was warm, in de schaduw van een grote kastanje, en ik las, zowaar, ik las weer! en kon mijn gedachten erbij houden. Toen ik het boek echter uit had werd ik nog veel somberder en droeviger, ik dacht immers: ‘Wat heeft mijn streven toch voor zin? Zo’n boek kan ik immers nooit maken?’ Daarom ging ik op bed liggen en kwam er een hele week niet uit.

De oefening begint met het schrijven van een basisverhaal. Dit verhaal schrijf je vanuit je ‘gewone ik’. Dus niet vanuit iemand met een of andere hersenziekte.

– Schrijf een verhaal van 200 woorden over een gebeurtenis in je leven. Dat kan bijvoorbeeld een vakantieverhaal zijn, een logeerpartij, een schooldag, enz.

– Hanteer (gebruik) een vertellende stijl. Een vertellende stijl heb je vanzelf als je het verhaal aan een vriend(in) vertelt op een zonnige zomermiddag. Om in vertellende stijl te schrijven, kun je net doen alsof je het verhaal vertelt, dan komt het met je stijl wel goed.

– Probeer wat je vertelt zo nauwkeurig en levendig mogelijk te vertellen. Denk aan kleine details die het realistisch maker: kleding, weer, eten, stemming, enz.

Nu gaan we een tweede verhaal schrijven, en dit keer is de verteller iemand die dement aan het worden is. Herschrijf je basisverhaal, maar nu vanuit een dementerende verteller. Misschien ken je wel iemand die dement is, en anders heb je hopelijk veel aan de twee teksten die je las in de eerste stap van deze oefening.

Om te schrijven vanuit een dement personage, moet je eerst bedenken: hoe handelt die persoon anders dan anderen? Tip: bedenk dat demente mensen hier vaak last van hebben:

  • vergeetachtigheid
  • verwardheid over tijd en plaats
  • angst en achterdocht
  • onrust

Probeer je in te denken hoe het is om daarmee te leven, en geef zo je basisverhaal opnieuw vorm. Wat gebeurt er nu met de details uit je basisverhaal? Hoe spreekt een dement persoon, maakt hij hele zinnen?

Nog meer weten voor je gaat schrijven? https://www.alzheimer-nederland.nl

We gaan het basisverhaal nog eens herschrijven, maar nu is de verteller iemand die depressief is. Misschien had je iets aan de tekst van Biesheuvel uit het eerste deel van deze oefening. Of ken jij ook wel iemand die het heeft en kun je die ervaring gebruiken.

Tip: bedenk dat depressieve mensen hier vaak last van hebben:

  • somberheid en gevoel dat niets ooit beter zal worden
  • chronische (voortdurende, duurt heel lang) moeheid
  • gevoel dat alles zinloos is

Als je je goed inleeft in deze eigenschappen, zal je verhaal een heel ander karakter krijgen. Verandert de stijl van je basisverhaal? En wat gebeurt er met de emoties?

Je hebt nu drie heel verschillende verhalen geschreven. Ze vertellen dezelfde gebeurtenissen, maar met een andere beleving.

Deze drie vragen helpen je het onderwerp nog beter te doorgronden:

1. Bestaat er ook een ‘ziekte’ die positief is, waar de patiënt vrolijk en gelukkig(er) van wordt?

2. Hoe moet je voor iemand zorgen die dementie heeft?

3. Hoe moet je voor iemand zorgen die depressief is?

Zorgen voor een zieke is altijd even zoeken naar wat diegene nodig heeft en aankan. Hoe lastig dat ook is, we doen het beter dan 350 jaar geleden, toen mensen met allerlei verschillende hersenziekten bij elkaar werden gezet. Lees dit fragment uit het voorwoord van een toneelstuk van Joost van de Vondel (1587-1679), uit 1647. Vondel heeft zijn collegaschrijver Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647) eens horen vertellen wat er gebeurde toen Hooft een ‘dolhuis’ (een verzorgingshuis voor mensen met hersenziekten) bezocht. Vondel beschrijft in dit fragment hoe mensen zich in dit dolhuis gedragen, en verklaart dat gedrag ook. Hij zegt dat ze zich gedragen ‘naer den ongelijcken temper en inbeeldinge der ontstelde herssenen’: omdat hun hersenen allemaal in andere toestand zijn en ze zich daarom verschillende dingen inbeelden. Als je het zeventiende-eeuwse Nederlands lastig vindt om te lezen, kun je hier een vertaling vinden:

De ridder en drost Hooft […] verhaelde my, veele jaeren geleden, hoe een fluitenist in het dolhuis op zijn Duitsche fluit begon te blazen, waerop terstont elck kranckzinnigh hooft eenen byzonderen toon en grimmas zette, naer den ongelijcken temper en inbeeldinge der ontstelde herssenen. d’een begon te lachen, d’ander te schrejen, te zitten, te klauteren, te springen, te zingen, de handen te wringen, te kermen, te schermen. men hoorde en zagh den haenekraey, geblaet van schaepen, greepen van aepen, gebas van honden, gehuil van weerwolven, en het loejen van stieren. men hoorde aexters, papegaejen, en kraejen, uilen, zeemeeuwen, en spreeuwen, en wiltzangk, een oubollige muzijck van dolle muzikanten, zonder maet, onder een gemengt.

Kijk nu nog eens naar wat je zelf schreef, naar wat Vondel schreef, en wat Bernlef en Toebes schreven.

– Hoe hebben jij en andere schrijvers met taal grip gekregen op wat er in een hersenziek iemand omgaat?

– Wat kan de samenleving leren van een schrijver die zich verdiept in het leven van hersenzieke mensen?

Bronnen:

J. Bernlef, Hersenschimmen (fragment). Amsterdam 1984.

J.M.A. Biesheuvel, ‘Reis door mijn kamer’. In: J.M.A. Biesheuvel, Zes novellen. Meulenhoff, Amsterdam 2001, p. 323-379.

Joost van den Vondel, ‘Berecht’ [=voorwoord], in: Salmoneus. Treurspel. Amsterdam, 1647, fol. *2v.

Ton Harmsen, ‘Salmoneus: de koning die dacht dat hij Jupiter was’, Neerlandistiek.nl, 2022.

Zoek een nieuwe oefening
Neem contact met ons op