97 Werkwoordstijden

Met werkwoorden beschrijf je een actie: “Hij liep weg voor zijn moordenaar”. Door nauwkeurig je werkwoord te kiezen kun je zo’n actie meer karakter geven. Bijvoorbeeld uitvergroten “Hij sprintte ervandoor om aan zijn moordenaar te ontsnappen”, of verfijnen “Hij sloop weg voor zijn moordenaar”, of “Hij trippelde/kloste/wandelde/marcheerde weg” etc. De mogelijkheden zijn eindeloos.

Ook werkwoordstijden doen er toe. Een werkwoordstijd geeft aan in welke tijd de verteller de actie plaatst. Je kunt kiezen uit drie tijden:

  • tegenwoordige tijd (“Hij sprint”)
  • verleden tijd (“Hij sprintte”, of “Hij heeft gesprint”)
  • toekomstige tijd (“Hij zal sprinten”).

De keuze voor één van die werkwoordstijden heeft een onmiddellijk effect voor de beleving van de lezer. Alleen daarom al is het juist spellen van werkwoordstijden belangrijk: je lezer moet meteen zien in welke tijd je de actie plaatst.

  • Schrijf een tekst van ongeveer 200 woorden waarin je je beste vriend (dat kan ook je opa of oma zijn) iets vertelt waar je goede herinneringen aan hebt. Tip: denk niet dat je een perfecte tekst moet schrijven voor een boek. Geen trucs en prachtige formuleringen: het gaat om het vertellen. Dat je gewoon bij het begin begint en eindigt bij het einde van je verhaal.
  • Als je klaar bent, ga je naar de volgende stap.

Nu volgt een stukje theorie. Een schrijver kan een verhaal namelijk vertellen in de tegenwoordige tijd (historisch presens) en de verleden tijd (episch preteritum) en die hebben elk hun eigen effect.

  • tegenwoordige tijd/historisch presens: acties en gebeurtenissen worden met werkwoorden in de tegenwoordige tijd beschreven om lezers het idee te geven dat acties allemaal nu, voor hun ogen plaatsvinden. Voor deze werkwoordstijd kiezen, maakt dat wat je vertelt heel levendig. Voorbeeld:

    Of ik weleens met een kettingzaag heb gewerkt, vraagt de man in de ijzerwarenwinkel. Hij verkoopt ook tuinameublementen, vliegers, pannensets, mokken met zeehonden en koelkastmagneten. Onderzoekend kijkt hij me aan, begint dan een verhaal over tweetaktmotoren, startkoorden, choke, het slijpen van de zaagketting en soorten olie. Een tactiek misschien, ik val hem in de rede en schets hem de situatie: de dikte van de boom. Hij knikt en verdwijnt naar achteren.

    (Mariken Heitman, Wormmaan, p. 134)

  • verleden tijd/episch preteritum: acties en gebeurtenissen worden met werkwoorden in de verleden tijd beschreven om lezers meteen het gevoel te geven dat ze uit het heden naar een andere tijd worden getrokken. Dat geeft ze het idee dat wat ze lezen fictie is, dat wil zeggen: niet nu in werkelijkheid gebeurt.Voorbeeld:

    Ik stond voor de wastafel en tuurde naar mijn voeten op het eigele matje. Ik wilde in de spiegel kijken maar toch ook niet. Hij boezemde me angst in. Alsof de man met de bijl plotseling achter me kon opdoemen, zoals je wel eens in horrorfilms ziet. Of misschien was ik bang dat ik zelf de jongen met de bijl was.
    Aan de andere kant: de spiegel zou ook antwoorden geven. Je uiterlijk vertelde ook iets over je karakter. Er was zelfs een klein kansje dat er bij het zien van mijn gezicht een paar luikjes opengingen. Hoewel. Van die flits daarnet was ik alleen maar geschrokken. Me iets herinneren? Ho, maar.

    (Mirjam Mous, Boy 7, p. 25)

  • Welke van de twee werkwoordstijden heb jij gekozen voor jou verhaal? Schreef je in de verleden tijd of tegenwoordige tijd?
  • Heb je dat bewust of onbewust gedaan?
  • Pak nu je eigen tekst er weer bij.
  • Herschrijf die tekst in de werkwoordstijd waarvoor je de eerste keer niet koos. Dus als je schreef: “ik liep die winkel binnen, en jatte een telefoon”, dan schrijf je: “Ik loop die winkel binnen en jat een telefoon”.
  • Check de spelling van je werkwoorden. Staan alle d’tjes en t’tjes goed?
  • Wat is er gebeurd met het karakter van de tekst, door het herschrijven?
  • Is de tekst beter geworden, slechter, of alleen maar anders? Denk daar even over na en kies met welke tekst je verder wilt.

Al het bovenstaande lijkt allemaal duidelijk, maar schrijvers kunnen je op een verkeerd spoor zetten. Het volgende gedicht van Hendrik Marsman heet ‘Herinnering’. Vanwege deze titel denk je misschien dat het over iets uit het verleden gaat:

Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan, […]

Maar hoewel het gaat over iets dat hij zich herinnert, gebruikt Marsman hier de tegenwoordige tijd (‘denkend’, ‘zie’). En dat doet hij expres: door het gebruik de tegenwoordige tijd ben je er als lezer heel direct bij, alsof alles nu plaatsvindt.

Natuurlijk hoef je niet je hele tekst in één werkwoordstijd te zetten. Juist het schakelen ertussen geeft reliëf (variatie) aan een tekst. Journalist Sanne Blauw schrijft in het voorwoord van boek Het best verkochte boek (met deze titel) (2018):

De [Corona]pandemie toonde ons de mooiste en de slechtste kanten van cijfers. Het werd eens te meer duidelijk hoe belangrijk cijfers zijn, maar ook hoe ze kunnen worden misbruikt voor eigen gewin of gelijk. […] Cijfers geven houvast, een gevoel van controle. Dat is heel fijn, zeker in zo’n onzekere tijd, maar cijfers hebben ook grenzen: ze kunnen niet exact voorspellen hoe de toekomst eruitziet of ons vertellen wat de juiste keuze is. Ik hoop dat dit boek je helpt om cijfers op waarde te schatten. Want cijfers spelen een belangrijke rol in je leven. Ook na de pandemie.

  • Welke werkwoordstijden kiest de journalist hier om welke informatie aan de lezer te geven?
  • Welk effect heeft het stukje waarin zij in de verleden tijd schrijft?
  • Lees je dat als fictie, zoals de verteltheorie je leerde?
  • Pak nu je eigen tekst er weer bij.
  • Herschrijf de tekst nu nog eens, en probeer er nu ook in te omschrijven wat je allemaal dacht, zodat je schakelt tussen het heden en verleden, tussen herinnering en actie.Voorbeeld:
    Ik loop daar die winkel binnen, baal er nog van dat mijn eigen telefoon op school ligt omdat mijn docent het nodig vindt ‘m af te pakken als ik hem een keer vergeet van mijn tafel te halen, en jat een nieuwe. Je mag zelf kiezen of je deze gedachten (hierboven aangegeven in schuine letters) in de tegenwoordige of verleden tijd opschrijft, maar denk goed na over je keuze met alles wat je nu weet over de effecten van werkwoordstijden op jou als lezer.

Meer lezen?

Onze Taal, Werkwoordstijden.

Algemeen Letterkundig Lexicon, Historisch presens

Algemeen Letterkundig Lexicon, Tempus.

 

Zoek een nieuwe oefening
Neem contact met ons op