132 Werkwoorden kiezen

De werkwoorden ‘hebben’ en ‘zijn’ hebben de vreemde eigenschap dat ze bijna hetzelfde kunnen betekenen. Kijk maar naar deze twee zinnen:

Ik heb een lichaam

Ik ben een lichaam

De eerste zin klopt: jij bent de enige bezitter van je lichaam en alle delen daarvan. Als je bijvoorbeeld tegen de dokter zegt ‘Mijn been doet pijn’, dat noemen we dat woord ‘mijn’ een ‘bezittelijk voornaamwoord’, om aan te geven dat je je lichaam en alle delen ervan bezit. De dokter weet omdat je dat woord gebruikt dat jij het over jouw been hebt.

De tweede zin klopt ook. Want je kunt niet zonder lichaam bestaan. Jouw lichaam is wat de wereld van jou ziet, de brug tussen jou en de wereld. Als iemand jou een kaakslag geeft, dan zeg je ook dat hij ‘jou’ slaat. En niet louter of alleen je kaak. De hele ‘jou’ is slachtoffer van deze kaakslag.

Hier gaan we in deze oefening nog even op door. Want hebben of zijn: het kan dus allebei, maar betekent niet helemaal hetzelfde. Wanneer gebruik je dan welk werkwoord, en hoe maak je die keuze?

We gaan eerst de verschillen tussen die twee zinnen nog wat uitdiepen om te begrijpen waarom we twee werkwoorden hebben die bijna hetzelfde uitdrukken. De twee zinnen ‘Ik heb een lichaam’ en ‘Ik ben mijn lichaam’ drukken allebei uit dat jij en je lichaam bij elkaar horen.


Ik ben een lichaam

drukt uit dat je met alles wat er in je hoofd omgaat in de wereld aanwezig bent (met gedachten, met plannen, met herinneringen etc.), en daarbij dat je tegelijk met je lijf aanwezig bent (door ervaringen van warmte en kou, door strelingen, of met het genot dat je van lekker eten krijgt).

Ik heb een lichaam 

zegt dat je eigenaar bent van je lichaam. In jouw lichaam zit dus kennelijk een ‘iemand’ die dit lichaam bezit, zoals een piloot een vliegtuig bestuurt. Alsof je een object buiten jezelf hebt: zoals je ook een zonnebril kunt hebben, of een fiets.

Het verschil is dus: Ik ben mijn lichaam is iets dichterbij (intiemer), want je kunt je lichaam niet ‘een-beetje-zijn’, je bent het met hoofd en lijf altijd en helemaal. De zin Ik heb een lichaam verwoordt dat je niet enkel aanwezig bent, maar dat je je lijf ook bewust kunt besturen, omdat je je ervan bewust bent dat je niet helemaal samenvalt met je lijf. 

Als je nog meer kennis zoekt over het verschil tussen het werkwoord ‘hebben’ en het werkwoord ‘zijn’, ga dan naar Onze Taal, jaargang 39. 

En nu jij. We geven een ander voorbeeld van een situatie waarin iemand kan kiezen tussen ‘hebben’  en ‘zijn’, kun jij het verschil omschrijven?

Als je op een feestje staat, en je vraagt de buurman: ‘wat doe jij voor werk?’ en dan zegt de buurman: ‘Ik ben politieagent’, dan betekent dat dat hij werkt bij de overheid, bij de politie, en daar de functie van agent vervult. Hij zou ook kunnen zeggen: ‘Ik heb een baan bij de politie’.

  • Is er verschil tussen deze twee uitspraken? Schrijf in ca. 30 woorden op wat je denkt.

We komen nu weer terug bij een lichaam hebben of een lichaam zijn. Want wat daarbij speelt, speelt ook bij ziektes, problemen of stoornissen. 

Stel, iemand vraagt je: ‘Heb jij gezondheids- of gedragsproblemen?’ Dan kun je met het werkwoord ‘zijn’ antwoorden”:

Ik ben hartpatiënt
Ik ben autist
Ik ben blind

Maar ook met het werkwoord ‘hebben’:
Ik heb een hartritmestoornis
Ik heb ASS
Ik heb een visuele beperking

  • Wat is het verschil in het gebruik van ‘hebben’  of ‘ zijn’  in deze antwoorde? Kies een van de bovenstaande voorbeelden en schrijf in ca. 100 woorden op hoe jij over beide soorten antwoorden denkt.

Misschien dat het werkwoord ‘zijn’ beknellend werkt, omdat het uitdrukt wat je ‘in wezen bent’, niet over iets wat je – toevallig – hebt. Veel mensen kiezen tegenwoordig daarom het werkwoord ‘hebben’ als ze iets zeggen over hun ziekte of stoornis, omdat ze willen aangeven dat ze ‘meer zijn’ dan alleen hun ziekte of stoornis. Die ziekte of stoornis is maar een deel van wat ze zijn.

Toch blijft het ingewikkeld. Want als iemand zegt: ‘Ik ben politieagent’, denkt niemand dat deze buurman ’s avonds in zijn uniform in bed stapt, of met zijn pistool op de camping in Frankrijk gaat zitten als hij met zijn gezin op vakantie is. Hij is niet altijd en alleen maar politieagent, terwijl hij wel degelijk zegt: ‘Ik ben..’. Dus ook het werkwoord ‘zijn’ geeft nog meer ruimte, kan nog meer betekenen dan dat je iets altijd of alleen maar bent. 

  • Er zijn mensen met ASS die gewoon op een verjaardagsfeestje zeggen: ‘Ik ben autist‘. Schrijf in ongeveer 100 woorden op wat jij hierover denkt. Betrek daarbij wat je zelf zou kiezen (als je op het autistische spectrum zou zitten) en waarom, en hoe het antwoord van iemand anders overkomt.
  • Zijn er ook nog andere mogelijkheden om te beschrijven dat je ASS hebt of bent? Schrijf daar ook iets over.
Zoek een nieuwe oefening
Neem contact met ons op