119 Grensbewaking

Er is in de wereld veel te doen om grenzen. Landen vallen elkaar binnen en maken oorlog over grenzen. Landen hebben controles bij hun grenzen om mensen binnen of buiten die grenzen te houden. Dan gaat het steeds om grenzen die je kunt zien. Omdat landen er grenshokjes, hekken of slagbomen op zetten.

Een schrijver kan het hebben over grenzen die je niet kunt zien. Onzichtbare grenzen die wel bestaan, maar alleen in de hoofden van mensen. Die grenzen kunnen alleen door woorden zichtbaar worden, bijvoorbeeld omdat iemand zegt: “Dit is mijn grens en daar ga jij niet overheen”. Of omdat een land wetten maakt, waarin bijvoorbeeld staat dat je niets mag afpakken van een ander.

Ook die onzichtbare grenzen spelen in het leven van mensen een grote rol. Je merkt er alleen misschien wel minder van omdat ze niet zichtbaar zijn in grenscontroles of oorlogen. Maar net zoals echte grenzen, worden die onzichtbare grenzen ook bewaakt. De huidige regering schreef bijvoorbeeld in het regeeraccoord: “Dit hoofdlijnenakkoord, het regeerprogramma en initiatieven van de vier fracties bewegen zich binnen de grenzen van de grondwet, de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat.” De regering wil dus met alles wat ze doet binnen de grenzen van grondwet en rechtstaat blijven.

Nadenken en schrijven over dit soort onzichtbare grenzen die voor een heel land gelden, dat is best ingewikkeld. Nadenken en schrijven over je eigen onzichtbare grenzen is veel gemakkelijker, en daarom gaan we dat oefenen. Uiteindelijk is het ook zo dat onzichtbare grenzen in landen zo sterk zijn als de onzichtbare grenzen van iedereen die in dat land woont. We maken en bewaken die onzichtbare grenzen allemaal. Zo kunnen we van klein naar groot werken door klein te beginnen, bij jouzelf.

Je leert in deze oefening je onzichtbare grenzen verkennen, bewaken en onderhandelen met woorden.

De onzichtbare grenzen in je eigen hoofd zie je vaak pas door terug te kijken. Dat ga je nu doen door te schrijven over dingen die gebeurd zijn in je leven waarin jouw grenzen een rol speelden.

  • Beschrijf in 100 tot 200 woorden een situatie waarin iemand over jouw grenzen ging. Doe dat zo precies mogelijk: wat gebeurde er, wie was erbij betrokken?
  • Omschrijf nu in zo weinig mogelijk woorden waar kennelijk jouw grens lag, als je naar je beschrijving van de situatie kijkt die je gemaakt hebt. Bijvoorbeeld: “Zeg nooit iets naars over iemand uit mijn familie!”. Of, nog korter: “Niet slaan!”.
  • Denk nu na of jij met iemand anders wel eens deze grens over bent gegaan: heb jij wel eens iemand geslagen, heb jij wel eens iets naars gezegd over een familielid? Als dat zo is, beschrijf die situatie dan ook weer in 100 tot 200 woorden.
  • Omschrijf nu in zo weinig mogelijk woorden waarom jij in die situatie een grens bent overgegaan die je voor anderen trekt. Bijvoorbeeld: “Als iemand mij slaat, sla ik terug”.

In de vorige stap heb je een manier gevonden om uit te vinden waar in jouw hoofd je eigen grenzen liggen. Vervelend  als iemand daar overheen gaat, maar omdat iemand anders niet in jouw hoofd kan kijken. zal dat toch wel eens gebeurd zijn.

De kans dat het gebeurt, wordt veel kleiner als je iemand van tevoren zegt waar jouw grenzen liggen. Daarvoor moet je eerst bij jezelf uitgezocht hebben waar die grens ligt, en dan moet je ook nog woorden vinden om die grens aan een ander te beschrijven. Het liefst woorden die zoveel mogelijk situaties afdekken. Want het helpt natuurlijk niet als je je grens omschrijft als “je mag me niet slaan als jij boos ben, of als jij teleurgesteld bent, of als ik iets naars doe, of als je in een slechte bui bent”. Veel duidelijker is dan: “Nooit slaan”. Want dan weet die ander dat slaan van jou nooit mag. We noemen dat even ‘jouw wet’. Dus als je Jennifer heet, is dit “de wet van Jennifer”.

Doe het volgende om die wet te schrijven:

  • Denk nog eens na over een situatie waarin iemand over jouw grenzen ging. Nu moet het een situatie zijn waarin je de ander niet duidelijk maakte die die een grens overging, omdat je het te moeilijk vond om dat (meteen) te zeggen. Beschrijf die situatie weer zo precies mogelijk in 100 tot 200 woorden.
  • Nu ga je in gesprek met degene die jouw grens overging waarin jij die ander uitlegt wat er misging. Zo’n gesprek, als je het al begint, is vaak best moeilijk, bijvoorbeeld omdat het zo gaat:
      • Jij: Wat je net deed, dat vond ik echt niet kunnen.
      • De ander: Hoezo, waar heb je het over? Niks aan de hand toch? Niet zeuren joh.
      • Jij: Mmm.

    Tip: De kunst is wat dingen uit te proberen. Schrijf drie verschillende gesprekken van ongeveer 200 woorden die steeds iets beter aflopen voor jou. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als je niet begint jouw oordeel dat je het echt niet vond kunnen, maar met een dreigement, of een grapje, of een vraag, of een gevoel?

  • Schrijf nu je wet op, en formuleer die zo dat de kans het grootst is dat anderen de wet gaan gehoorzamen. Tip: mensen die wetten schrijven, zoeken altijd naar woorden die zoveel mogelijk situaties afdekken. Die schrijven dus geen wet als: “Je mag de fiets van iemand niet afpakken, en de telefoon niet, en de oortjes niet, en het geld niet”. Ze schrijven veel liever: “iets wat van iemand anders is, mag jij niet afpakken.” En nog een tip: je kunt een wet als een gebod maar ook als een verbod schrijven. Dus als “Wees altijd eerlijk tegen me”, maar ook als “Lieg nooit tegen me”. Wat zou het beste werken, als je kijkt naar de gesprekjes die je schreef?

Misschien heb je bij de eerste stap in deze oefening al gemerkt dat jij zelf ook wel eens je eigen grenzen ingaat. Iemand anders iets aandoet wat je voor jezelf niet wilt – zoals (terug)slaan. Over grenzen kun je kennelijk onderhandelen, zelfs ook met jezelf.  Ga nu in gesprek met je klasgenoten over wat zij als hun wet opschreven, en of daarover te onderhandelen valt.

  • Lees de wet van een klasgenoot. Over welke grens gaat die precies? Vat hem de grens kort samen, en check of je klasgenoot dat bedoelt.
  • Bedenk en beschrijf dan voor je klasgenoot een situatie waarin deze grens misschien wel overtreden kan of zelfs moet worden. Stel dat je klasgenoot Jean-Paul als “wet van Mustapha” opgeschreven: “Je mag me nooit uitlachen”. geldt die wet dan ook als Mustapha iets doms doet waar hij zelf wel om moet lachen?
  • Doe hetzelfde met jouw wet. Geef die aan je klasgenoot te lezen, laat je klasgenoot die wet samenvatten, en een situatie bedenken om die wet te testen.
  • Check nu bij jezelf of er over jouw wet te onderhandelen bleek. Moet je misschien andere woorden kiezen om je wet goed op te schrijven, zodat die nog beter beschrijft wat je wilt?
Zoek een nieuwe oefening
Neem contact met ons op