148 Verfijnd antwoord

Elk woord dat een gevoel beschrijft is een soort schatkist: dat ene woord kan heel veel betekenissen hebben. Het is aan de lezer of luisteraar om die schatkist uit te pakken. Als iemand bijvoorbeeld aan iemand anders vraagt: ‘hoe voel je je?’, en deze persoon antwoordt: ‘goed’. Dan betekent ‘goed’ misschien: 

– ik ben gezond 
– ik voel me ontspannen
– ik heb net lekker gegeten
– het is bijna vakantie en daar verheug ik mij op

En als iemand zegt: ik ben boos, dan staat ‘boos’ misschien voor:

– ik ben teleurgesteld over de beslissing van de scheidsrechter
– ik ben geprikkeld omdat er de hele dag al dingen niet lukken
– ik voel me gruwelijk geïrriteerd door te weinig slaap
– Mij is onrecht is aangedaan

In deze oefening leer je hoe er van een algemeen antwoord een verfijnd antwoord te maken valt. Een antwoord dat met goed gekozen woorden de rijkheid van de ervaring recht doet.

De schrijver Daan Heerma van Voss schrijft in zijn verhaal ‘Eiland’:

(…) Een halfuur ligt hij op bed, starend naar de houten balken van zijn kamertje en luisterend naar het ritmische geklapwiek van de ventilator. Jarenlang heeft hij de vraag ‘Hoe gaat het?’ beantwoord met een gemeend maar gestaald ‘Goed’. Vaak zei hij het te snel, soms nog voordat de vraag helemaal was afgerond. Een enkele keer liet hij zich verleiden tot een volgens-mij-ben-ik-wel-soort-van-gelukkig-of-misschien-is-het-eigenlijk-meer-tevredenheid-maar-wat-is-het-verschil?’ Hij kende het verschil. Zijn soort geluk had een matte glans. Hij wantrouwt het geluk, nog altijd, het soort geluk dat op een vlam lijkt, en is ervan overtuigd dat hij de warmte langer kan laten voortduren door de vlam om te vormen tot een gloed. Dat is hem ook jarenlang gelukt, met haar naast zich. Zij was de bron. Zo zag hij haar werkelijk, Anna. Haar warmte was een vorm van overvloed, van gulheid. Mensen lieten zich door haar helpen met hun boodschappen, katten slopen haar kant op. (…)

  • Verzin allereerst twee personages:
    – degene die vraagt hoe het gaat (Persoon 1)
    – degene aan wie dit gevraagd wordt (Persoon 2)
  • Verzin ook onder welke omstandigheden ze elkaar tegenkomen, alsook wat de reden is dat het wél of juist niet goed gaat met diegene aan wie dit gevraagd wordt.

Tip bij het verzinnen van personages: zoek niet al te ver. Je kunt misschien denken aan een situatie kort geleden, in jouw omgeving, of een situatie waarin jij zelf een van de personen was. 

Nu vraagt Persoon 1 aan Persoon 2: ‘hoe voel je je?’

  • Verzin vervolgens het antwoord dat Persoon 2 geeft. Het moet een antwoord van één woord zijn.
  • Schrijf dat woord onderaan je blaadje, in het midden. Met dit woord gaan we aan de slag.

Mensen geven soms korte antwoorden omdat:
– ze verlegen zijn
– ze er vanaf willen zijn
– ze de goede woorden niet kunnen vinden
– er geen tijd is voor een lang antwoord

Wat is de reden dat het personage dat jij verzonnen hebt kort antwoordt?
Is het een van de vier redenen die hierboven staan?

  • Schrijf deze over op je blaadje.
  • Staat de reden er niet tussen? Schrijf de reden op die jij voor jouw personage bedacht hebt.

Pak het antwoord van één woord van Persoon 2 er weer bij. Door dit ene woord op te delen in meerdere woorden, wordt er duidelijker wat diegene bedoelt. En dat helpt Persoon 1 de betekenis uit het woord te halen, en – uiteindelijk – Persoon 2 beter te begrijpen.

Hier is een voorbeeld van hoe je dit kunt doen:

  • Persoon 1 stelt de vraag: ‘hoe voel je je?’
  • Het antwoord van Persoon 2: Bijvoorbeeld: ‘trots.’
  • Bedenk vier woorden bij dat éne woord, die beschrijven waar dat gevoel uit bestaat.
    Bij ’trots’ kunnen dat bijvoorbeeld zijn: ‘kracht, tevreden, fijn, stoer’
  • Schrijf boven elk van de vier woorden twee of meer korte zinnetjes waarom en/of waar Persoon 2 dat gevoel heeft. Grijp daarbij terug op de situatie die je hebt verzonnen. Sommige mensen voelen trots bijvoorbeeld in hun borstkas.
    Voorbeeld:
    – kracht: we hebben gewonnen / ik ramde de bal erin 
    – tevreden: ik heb het beslissende doelpunt gemaakt / we staan nu eerste in de competitie 
    – fijn: mijn hele team is blij / het is gezellig / ik heb een goed verhaal als ik thuiskom  
    – stoer: een gevoel van ruimte in mijn borstkas / ik ben een geboren winnaar 
  • Schrijf alles op in de vorm van een boom. Het woord waarmee je begon is de stam van de boom, de vier andere woorden zijn de takken, en de zinnetjes die daarop volgen zijn de zijtakken.

Je hebt nu een uitwaaierende boom van woorden en zinnetjes, die steeds verfijnder beschrijven hoe Persoon 2 zich voelt.

  • Maak van al deze zinnetjes een lang antwoord (minstens een half A4tje) dat Persoon 2 geeft op de vraag van Persoon 1.
  • Doe dit vrijelijk: smeed zinnetjes aan elkaar, verzin er woorden bij, geef meer uitleg, leg er nog meer gevoel in.
  • Je mag ook Persoon 1 erin werken, dat hij/zij nog meer vragen stelt, zodat het een gesprek wordt.
Zoek een nieuwe oefening
Neem contact met ons op