124 Je laten zien met taal

Ieder mens zou je een mozaïek van duizenden kleuren kunnen noemen. Zoveel kanten heeft iedereen. De mensen om je heen krijgen allemaal maar een paar kanten van jou te zien. Vooral omdat jij zelf kiest wie je wat vertelt.

Soms is dat heel sterk geformaliseerd. Denk bijvoorbeeld maar aan een ‘elevator pitch’. Een verkoopverhaal van en over jezelf dat zo kort is dat je het kan houden in de tijd dat de lift van de ene naar de andere verdieping zoeft.

Dan kies je heel zorgvuldig je woorden, maar dat doe je in het dagelijkse leven ook. Wat je aan je beste vriendin allemaal vertelt, vertel je bijvoorbeeld misschien niet aan je ouders. En wat je aan de de huisarts vertelt, vertel je misschien niet allemaal aan de baas van je bijbaan, maar wel weer aan je ouders. Wat je meemaakte, is steeds hetzelfde, maar door te kiezen wat je vertelt, geef je hen steeds één kant van jezelf te zien.

Jijzelf bent de enige die alles weet over jou. In deze oefening gaan we kijken wie welke kant van jou te zien krijgt door de taal die jij ze geeft.

Stel, je bent ziek.

– tegen de conciërge van de school zeg je: ik ben Miriam, klas mbo 2b en ik meld me ziek
– tegen je bijbaan zeg je: ik ben ziek, ik kom denk ik volgende week pas weer.
– tegen je vrienden zeg je: ik voel me beroerd, ik kom niet voetballen.
– tegen je beste vriendin zeg je: ik verveel me, wanneer kom je langs?
– tegen je ouders zeg je: mijn buik doet zo raar, ik moet naar de dokter.
– tegen de huisarts zeg je: ik heb koorts en ik moet de hele dag naar de wc.

  • Waarom zeg je niet tegen iedereen hetzelfde?
    Schrijf een antwoord op die vraag in ongeveer 80-100 woorden.

Ieder van de bovenstaande mensen kan een tegenvraag stellen als jij iets zegt. 

De de conciërge van de school kan bijvoorbeeld vragen:

– wanneer ben je weer beter, denk je?
– kun je als je beter bent een briefje van je ouders meenemen?
– heb je je medeleerlingen van het groepje waarmee je je werkstuk maakt al geïnformeerd?
– heb je een klasgenoot van wie je het huiswerk doorkrijgt?

En op elk van deze vragen geef jij dan ook weer antwoord.

  • Verzin voor elk van de hierboven staande mensen twee mogelijke wedervragen met hun antwoorden en schrijf ze uit.
Bijvoorbeeld:
– jouw baas van je bijbaan zegt:
– jij antwoordt:
– jouw baas van je bijbaan zegt:
– jij antwoordt:

iemand uit je vriendengroep vraagt:
– jij antwoordt:
– diegene uit je vriendengroep vraagt:
– jij antwoordt:

je beste vriendin vraagt:
– jij antwoordt:
– je beste vriendin vraagt:
– jij antwoordt:

 –je vader vraagt:
– jij antwoordt:
– je vader vraagt:
– jij antwoordt:

– de huisarts vraagt:
– jij antwoordt:
– de huisarts vraagt:
– jij antwoordt:

Stel, er is iets vreselijks in jouw leven gebeurt. (Je mag dit voor deze oefening verzinnen hoor, het hoeft niet echt te zijn. Als je je het maar goed kunt inbeelden.) 

Voorbeeld:
– je ouders gaan scheiden
– je tante is overleden
– je hebt zojuist gehoord dat je een nare ziekte hebt.

Dan is het punt wie vertel ik wat, en hoe vertel ik dit opeens heel belangrijk en groot (dat is je ziekmelden voor school meestal niet). Wat te doen als het echt om iets vreselijks gaat?

  • Verzin iets vreselijks.
  • Verzin 5 verschillende mensen aan wie je dit gaat vertellen.
  • Schrijf, net als hierboven, uit:

a. wat je tegen diegene zegt
b. wat de wedervraag (reactie) is
c. wat jij daarop antwoordt.

  • Kijk eens naar wat je opschreef: maakte het uit dat je iets vreselijks te vertellen had, of deed je hetzelfde als bij je ziekmelding?
Zoek een nieuwe oefening
Neem contact met ons op