122 Verhalen maken

Je onthoudt door informatie van je zintuigen in taal in je hoofd op te slaan. Je ziet, hoort, ruikt en voelt dingen, en voor het onthouden van wat je ziet, voelt, ruikt of hoort zijn er woorden.

Toen jij kind was, hebben volwassenen een keer naar een auto gewezen en gezegd: dat is een auto. Of alleen: auto! Vanaf die dag wist je wat een auto was, en dat is reuze handig want dan hoef je niet elke keer dat er een auto de straat in komt rijden te denken: wat is dat voor een raar metalen ding op vier wielen? Je weet gewoon dat dat een auto is.

Op deze manier bouw je langzamerhand steeds meer kennis over de wereld op met taal. Natuurlijk is niet elke auto precies hetzelfde als de auto die je ooit voor het eerst zag en die je auto leerde noemen. Maar taal helpt je om over alle afzonderlijke auto’s, hoe verschillend ze er ook uitzien, als auto’s te denken. Je kunt ook zeggen: taal helpt je algemene kennis over de wereld te krijgen en zo je weg in die wereld te vinden

Verhalen zijn daarbij nog handiger dan woorden. Want verhalen brengen allerlei verbanden aan. In deze oefening ga je daarmee aan de slag. Je leert een verhaal te maken van wat je ziet. Een verhaal is eigenlijk een manier om samen te vatten wat je denkt over wat je ziet.

Deze oefening moet deels op straat gedaan worden, en getypt op je telefoon. Lees daarom eerst de hele oefening door, en maak korte aantekeningen (of onthoud) wat de opdrachten zijn.

Je hoeft de oefening niet op straat af te maken. Als je genoeg materiaal hebt verzameld, en je hebt genoeg inspiratie opgedaan kun je naar huis (of naar de klas) om zorgvuldig aan je verhaalteksten te werken.

  • Ga naar een plek buiten waar je een tijdje heel rustig kunt rond kunt kijken en observeren. De plek mag niet bij jou thuis zijn, en ook niet bij jou op school. Een bankje in een park of een laag muurtje in je straat zou goed zijn. Als je het aankunt en leuk vindt kun je ook een iets drukkere plek kiezen, zoals tegenover de uitgang van een winkel of op een busstation.
  • Het is belangrijk dat jij je rustig genoeg voelt om te kunnen schrijven, en dat er om je heen wat dingen gebeuren, want anders komt er geen verhaal tot stand.
  • Typ alles in op je telefoon. Zorg dat je niet teveel opvalt, en dat mensen zich niet met jou gaan bezighouden.

Wat onze hersenen doen, is de kennis van de wereld die in woorden verpakt zit gebruiken door verbanden te leggen. Bijvoorbeeld: als iemand met een boodschappentas in de richting van de supermarkt loopt, denken we:

die zal wel boodschappen gaan doen.

Als iemand iemand anders gedag zegt, denken we:

die twee kennen elkaar.

Of dit wel echt waar is, weten we niet. Onze hersenen zijn namelijk razendsnel met verbanden leggen en concluderen hoe het zit. Het zou ook kunnen zijn dat diegene met de boodschappentas de supermarkt voorbij loopt en bij een vriendin langsgaat om een stapel babykleertjes op te halen, en dat de twee mensen elkaar gedag zeggen dat doen omdat ze in (verschillende) dorpen geboren zijn, waar het gewoonte is om vreemde mensen te groeten.

We gaan nu gebruik maken van wat je hersenen met taal kunnen. Dat is dus aan de ene kant een woord vinden voor wat je ziet als je op die plek om je heen zit te kijken (een auto, een kind, een fiets, etc.). En vervolgens het leggen van verbanden die een verhaaltje opleveren. 

  • Beschrijf 3 mensen die je ziet op de plek waar je observeert, één zin per persoon. Geef ze profiel door naar hun kleding en de kleur ervan te kijken, naar hun geschatte leeftijd, bril, muts, tas, wandelstok, hoe ze bewegen en verder alles wat je opvalt.
    Dus bijvoorbeeld:
    – een kreukelige opa met een gele muts
    – een lefgozer die mank loopt
    – een verwend nest in spijkerbroek en een tuttig tasje.
  • Beschrijf 9 dingen die je ook ziet, elk in 1 korte zin. De dingen mogen niet aangeraakt worden door de 3 mensen die je beschrijft. (Dus niet het tasje dat het verwende nest vasthoudt, maar wel bijvoorbeeld een blauwe BMW, een H&M-winkel, een lantaarnpaal, een langswaaiende plastic zak, een veel te groot ijsje, of een opgevoerde scooter.) 
  • Nu heb je twee lijsten van mensen en dingen die niets met elkaar te maken hebben. Geef vervolgens ieder mens 3 dingen:

– Mens 1 Ding 1,2,3
Mens 2 Ding 4,5,6
– Mens 3 Ding 7,8,9

  • Schrijf een algemene impressie van de plek waar je je bevindt. Is het bijvoorbeeld een industriegebied, regent het, sta je tussen de flats, ligt er rommel op straat, zie je boomtoppen, hoor je grasmaaiers? Ca. 10 zinnen.
  • Verzin drie losse verhaaltjes (van ca. 12 zinnen) waar de mensen en de dingen op een aannemelijke manier met elkaar verbonden raken. Put ook uit je ‘algemene impressie’ uit de vorige stap (en verander woorden om het te laten passen in het nieuwe verhaal) om het geheel een echter karakter te geven. Elk verhaaltje heeft een begin, een midden en een eind.

Kort voorbeeld:
De zon scheen hevig, de vogels waren er stil van geworden. Het verwende meisje zeurde net zo lang tot ze een veel te groot ijsje kreeg. De ijssalon was de derde winkel in het winkelblok, dus was vlakbij de supermarkt. Een uur erna had ze hele erge buikpijn, en moest tegen de lantarenpaal leunen om niet om te vallen van misselijkheid. 

Best veel verhalen van professionele schrijvers komen tot stand op de manier die je in deze oefening hebt geoefend. Maar om het tot echte fictie te maken moet je nog een creatieve stap maken: het langer maken van teksten, en het aanbrengen van logische verbanden tussen de grote en kleine gebeurtenissen.

  • Denk na over hoe de drie verhaaltjes zouden kunnen verdergaan.
  • Maak de drie verhaaltjes aan elkaar vast zodat er een nieuw, groter verhaal ontstaat van ca. 40 zinnen (1 A4tje). Waarschijnlijk moet je de drie verhaaltjes die je al hebt hiervoor deels herschrijven.
  • Verzin voor elk van de drie verhaaltjes een ‘einde’. Waar gaat het verhaaltje naartoe?
  • Combineer de drie ‘eindes’ met elkaar.

Voorbeeld:
Het meisje is de kleindochter van de opa in de blauwe BMW, en ze hebben afgesproken voor de ingang van de supermarkt. Ze gaan samen aardbeien kopen omdat oma jarig is. Ze gaan de supermarkt binnen en komen even later naar buiten met een enorme bos bloemen, want de aardbeien waren uitverkocht. 

 

Zoek een nieuwe oefening
Neem contact met ons op