164 Een standpunt bevragen
In deze opdracht leer je met een paar vragen te analyseren wat er voor en tegen een standpunt te zeggen is. Het helpt je argumenten vinden voor je eigen standpunt, maar ook zwakke punten in het betoog van een ander.
Als je een standpunt wilt aanvallen of verdedigen, is het goed om te weten dat voor elk standpunt geldt dat er een vaste set aandachtspunten is, waarop de argumentatie overeind moet blijven: de standaardgeschilpunten. Is er een standaardgeschilpunt waarop de verdediger van het standpunt verliest, dan is het standpunt onhoudbaar.
Mensen die het niet met een bepaald voorstel eens zijn, kunnen het dus best met een groot deel van je argumentatie eens zijn, maar op één standaardgeschilpunt zwaarwegende vragen hebben. Om die mensen mee te krijgen is het niet voldoende jouw argumenten vóór op een rijtje te zetten. Je moet hun tegenargument onschadelijk maken.
Wat de relevante standaardgeschilpunten zijn hangt af van het type standpunt of stelling.
Er zijn drie soorten:
– handelingsvoorstellen (ook wel ‘beleidsstellingen’ genoemd, bijvoorbeeld: we moeten de uitkeringen verhogen, of: we moeten weer eens friet eten vanavond),
– waardeoordelen (bijvoorbeeld: solidariteit gaat boven alles, die film is waardeloos, of friet is goor),
– zijnsoordelen (corona-variant a is besmettelijker dan variant b; Peter heeft Tom vermoord, of: zwarte gaten zijn al ontstaan bij de oerknal).
In deze oefening gaat het uitstluitend om handelingsvoorstellen of om waardeoordelen.
In deze oefening zijn er twee mogelijke routes. Kies er een van.
Kies je een beleidsstelling (een bepaalde maatregel moet genomen worden), ga dan verder met route A.
Kies je een waardeoordeel (X heeft waarde Y), ga dan verder met route B.
– Verzin een handelingsvoorstel.
– Schrijf vervolgens een tekst, waarbij je puntsgewijs de volgende zeven vragen beantwoordt:
a. Wat is het probleem? (Als er geen duidelijk probleem is, is maatregel Z niet nodig.)
b. Is het probleem ernstig? (Als het probleem niet echt ernstig is, moet Z wel heel makkelijk in te voeren zijn, anders ‘kost’ het te veel om ingevoerd te worden.
c . Wat is de oorzaak van het probleem, en is die oorzaak van dien aard dat je er iets aan zou kunnen of moeten doen? (Als je de verkeerde diagnose stelt, gaan je medicijnen niet helpen; als er een zwart gat op ons af komt, zijn maatregelen zinloos; en als iets een incident is, of vanzelf opgelost wordt, zijn maatregelen niet nodig).
d. Wat houdt maatregel Z precies in? (Als de maatregel niet duidelijk is, weet je niet waar je aan begint.)
e. Zal maatregel Z effectiviteit zijn? (Als de maatregel niet veel effect zal hebben, moet hij niet te veel kosten. Anders heeft hij geen zin. Tenzij het probleem zo groot is, dat een relatief klein effect toch een grote impact heeft.)
f. Is maatregel Z haalbaar/uitvoerbaar? (Als een plan niet haalbaar is omdat er te weinig geld, draagvlak, kennis, bouwmateriaal of tijd is (of iets dergelijks), moet het niet aangenomen worden. Maar hoe groter de ernst van het probleem, hoe meer de maatregel mag ‘kosten’.]
g. Zijn er bijkomende gevolgen te verwachten, positieve of negatieve. (Als een plan problemen veroorzaakt die groter zijn dan de problemen die ermee worden opgelost, moet je het niet aannemen. Als er positieve ‘bijwerkingen’ zijn, is dat echter een reden te meer om het aan te nemen.
– Verwerk de puntsgewijze argumenten die je gevonden hebt in een goed lopend betoog.
– Als je klaar bent, lees de tekst nog eens over en kijk op welke punten iemand een tegenargument kan inbrengen
– Schrijf per argument een of meer zinnen (op die plek in de tekst) om dit (fictief) ingebrachte tegenargument te weerleggen.
– Met het weerleggen van tegenargumenten heb je je standpunt goed onderbouwd. Je laat zien dat je het standpunt van de ander erkent, maar ook kunt weerleggen.
– Verzin een waardeoordeel in de vorm ‘X heeft waarde Y’
– Schrijf vervolgens een tekst, waarbij je puntsgewijs de volgende vijf vragen beantwoordt:
a. In welke context wil je een waardeoordeel uitspreken over X ? – (Waardeafwegingen worden altijd gemaakt binnen een context. Of het een goed idee is om met een geladen pistool op je nachtkastje te slapen, hangt erg af van het land en de situatie waarin je verkeert. Wat een goed boek is, hangt af van je leeftijd, je interesses, de vraag wie je leraar Nederlands is, en of je het puur voor je plezier leest of ook voor je boekenlijst.)
b. Wat is X (het object) precies? – Als niet duidelijk is afgebakend wat het object is, leidt dat onherroepelijk tot misverstanden. Als je een geladen waterpistool op je nachtkastje hebt, is dat toch iets anders dan een geladen revolver.
c. Wat is precies het criterium waarop X beoordeeld wordt (en wat is de norm) – Afhankelijk van de context betekent ‘goed idee’ in de pistoolkwestie iets als ‘veilig’. De norm kan echter veel verschil maken. Ben je veilig als je je op en top kunt verdedigen, of ben je veilig als je de kans op ongelukken zo klein mogelijk maakt?
d. Welke feiten over X kun je aanvoeren om te beargumenteren dat X waarde Y heeft (of juist niet. – Feiten kunnen zijn dat het pistool niet per ongeluk af kan gaan, dat het nachtkastje zo staat dat je er inderdaad snel bij kunt, dat het te kiezen boek goede recensies heeft gekregen, dat het over een onderwerp gaat dat je interesseert, et cetera. Maar ook: dat het gevaar groot is dat je een verkeerde inschatting maakt als je wakker schrikt, waardoor je je vrouw of je kind neerschiet. Of dat het boek weliswaar goede recensies heeft, maar niet bij literaire recensenten.)
e. Zijn de feiten in overeenstemming met de criteria? En is de toetsing van feiten aan criteria goed verlopen? – Als er geen 100% overeenstemming is, kan daar een goede verklaring voor zijn (de literaire recensenten willen wraak nemen op de auteur omdat die hen publiekelijk heeft afgekraakt). Als er wel een 100% overeenstemming lijkt te zijn, dan kan het zijn dat je een deel van de feiten of criteria over het hoofd ziet.
– Verwerk de puntsgewijze argumenten die je gevonden hebt in een vloeiende beschouwing.
– Als je klaar bent, lees de tekst nog eens over en kijk op welke punten iemand een tegenargument kan inbrengen.
– Schrijf per argument een of meer zinnen (op die plek in de tekst) om dit (fictief) ingebrachte tegenargument te weerleggen.
– Met het weerleggen van tegenargumenten heb je je het waardeoordeel goed onderbouwd. Je laat zien dat je een brede blik hebt, en geen tegengeluiden over het hoofd ziet.